Pelgrimage jenseits von Dunbar

Dat weet je wel hè? Bij een pelgrimstocht gaat het niet om het doel, maar om de weg. Enkele decaden geleden ben ik op weg gegaan, op zoek naar een nieuwe economie. Ik wil je graag even meenemen naar hoe het allemaal zo gekomen is, dan snap je ook een beetje waarom ik deze column schrijf.

Ik was op dus zoek naar een economie die… Ja, wat voor economie eigenlijk? En waarom ging ik op zoek? Eerst maar even dat waarom. Ik denk om dezelfde reden als waarom jij deze column leest: dit moet toch anders kunnen, al dat communistische en kapitalistische geklungel. Verspilling, onderbenutting, inefficientie en zo nu en dan regelrecht contraproductief om maar enkele verbeterpunten te noemen. En dan heb ik het nog niet eens gehad over de belangrijkste redenen, onze biotoop lijkt er aan onderdoor te gaan, en een deel van onszelf ook.

Ben ik dan de enige die dat ziet? En zo nee, waarom is het dan nog niet veranderd? Mijn pelgrimage heeft mij de gelegenheid gegeven enkele antwoorden te formuleren. Of dat ook jouw antwoorden zijn weet ik niet, maar ik kan ze je in ieder geval voorleggen. Ik ben zeer benieuwd naar commentaar en verwacht niet eenvoudig te overtuigen te zijn – ik heb er heel wat denkuurtjes inzitten. Dat is dus waarom ik deze column schrijf.

Dus als ik dan die nieuwe economie wil beschrijven, wat moet er dan op die puntjes staan, wat zijn mijn design requirements? Ja, welk gevoel roept de huidige economie bij je op? Een uitdaging? Of een uitputting? Een wedstrijd? Of een verloren zaak? Survival of ondergang? Best of all possible worlds? Best of all bad solutions? En misschien zelfs dat niet, misschien kun jij betere bad solutions zo uit je mouw schudden. Dat laatste hoor ik dan graag van je. Verwacht een smeuig commentaar mijnerzijds in dat geval. Ik zal je betere bad of good solution plaatsen in mijn raamwerk en zo onderbouwen waarom ik denk dat je gelijk hebt of niet, of waar je een prachtig vergezicht hebt en waar je iets over hoofd ziet.

Terug naar waar we begonnen: als economie nou een deel van je leven zou zijn, wat zou je dan wensen? Voor mij is dat als eerste: al dat gestress, als dat eens weg zou kunnen. Moeten solliciteren en dan iedere keer afgewezen worden om allerlei onzinning lijkende redenen. Als dat eens anders zou kunnen.

Dan moet ik eerst maar eens van die ene keer vertellen dat ik aan de andere kant van de sollicitatietafel zat. Mijn baas had geen zin om de sollicitant te spreken dus vroeg hij mij om de sollicitant beleefd te woord te staan. Zo gezegd zo gedaan. De sollicitant sollicteerde open op de activiteiten van mijn baas, telecom in het voormalige oostblok. In het vorig millenium nog, net na de val van de muur. Het was de cowboytijd. Alles kon, als je maar een grote bek had (heb ik niet hoor). De jongeman in questie had een prachtervaring opgedaan in de telecom in de Oekraine, ofwel: de ideale kandidaat, want wie kon hem dat in die tijd nazeggen? Toch heb ik hem afgewezen. En waarom? Dan moet ik heel diep graven en kom tot de conclusie dat ik deed wat ik zo vaak gezien heb als ik aan zijn kant van die tafel zat. Ik rationaliseerde er op los. Wat ik als redenen opgaf had niets te maken met waarom ik hem afwees, en dat laatste had geloof ik nog het meest te maken met het feit dat mijn baas hem ongezien al niet zag zitten. Ik schaam mij als ik er aan terugdenk. Hij had vast een hele goede en leuke collega geweest.

Ik laat het hier even bij, hoewel hier een wereld aan handvatten inzit voor een betere wereld, andere keer misschien. Ik ga weer terug naar waar we begonnen: in mijn vorige column heb ik betoogd: Economie is oorlog, nou dat wil ik niet. Maar wat wil ik dan wel? Misschien even terug naar het woord economie. Dat komt van de griekse woorden oikos nomos. Dat betekent zoiets als de regels of het management van het gezin of het huis. Als ik aan gezin of huis denk, dan denk ik aan iets waar ik graag wil zijn, omdat ik er hoor, welkom ben, erbij hoor, waar voor mij gezorgd wordt als ik het zelf even niet kan. En waar ik zorg voor de anderen omdat ik dat kan en wil. Waar ik anderen van zie genieten en waar ik dan zelf ook weer blij van wordt.

Dus ja, dat is wat ik zou willen van een economie: een waar ik welkom ben, waar ik gezien wordt. En ook: waar ik geholpen wordt om mijn steentje bij te dragen, want ik kan het eenvoudigweg niet alleen, en dat is trouwens niet leuk ook. Wat vind jij daar nou van? Ben ik dan een dromer, of teveeleisend? Ja, wat nou? Het is toch míjn economie, die ik ga maken? Zonder mij geen economie hoor, het is iets dat we samen maken, nou laten we hem dan leuk maken! En toch lijkt dat op de een of andere manier niet te lukken, wat zeg ik: het lijkt absoluut niet te lukken, we komen in geen velden of wege in de buurt voor significante groepen in onze samenleving (of moet ik zeggen: in onze individuleving?).

Ik wil mij thuis voelen in onze economie. In onze huidige economie heb ik dat thuisgevoel niet zo. Veel mensen niet trouwens. En, zoals net al even aangestipt, een verlangen naar ontspanning dus. De wereld is zo gestresst tegenwoordig. De overheid behandelt burgers als protocriminelen. Ik zou me haast crimineel gaan gedragen. Anderen doen het al. Die is ook bekend hè: mensen gaan zich gedragen naar wat er van ze verwacht wordt.

Goed, daar gaat mijn pelgrimage dus heen: naar een economie waar ik mij thuisvoel. Je begrijpt, dat is geen eenvoudige opgave. Waar komt dat nou vandaan? We hebben toch allemaal een thuis, en de meeste van ons zullen zich daar thuisvoelen. Hoe moeilijk is het dan om vanuit die mindset een economie te maken?

Hier komen we bij een crux. In lang vervlogen tijden was onze economie zo. We hadden een stam of een dorp en we kenden elkaar en zorgden voor elkaar. De dorpsgek had zijn plek, op een hooiberg of zo. Nou weet ik ook wel: Nothing is more responsible for the good old days than a bad memory (Steven Pinker schrijft deze uitspraak toe aan Franklin Pierce Adams). Maar ik heb geloof ik wel historisch economisch onderzoek achter mij als ik zeg dat tot een flink aantal eeuwen geleden de meent de gebruikelijke manier was om een economie te organiseren. En al die meenten kwamen elkaar tegen op de markt, de jaarmarkt.

Hier zit het hem volgens mij: op de meent kenden we elkaar en droegen we zorg voor de meent en elkaar. Maar die lui van verderop? Geen idee. Kennen we niet en dat hoeft ook niet. Eens in het jaar misschien. Goed om wat genen uit te wisselen en andere transacties te plegen. We kennen ze niet betekent we vertrouwen ze niet, onbekend maakt onbemind, dus gelijk oversteken. Dit is het: zorgen doe je voor je naaste, niet voor iedereen. En vroeger was dat geen probleem omdat vrijwel iedereen met wie je interageerde je naaste was.

En dit zie ik terug in veel oplossingen van wereldverbeteraars. Veel van die oplossingen hebben het karakter van een overzichtelijke groep. Ze beginnen een commune of kibbutz. Of ze willen voedsel lokaal sourcen. Of ze introducerten een lokale munteenheid. Dit zijn zo maar een paar voorbeelden. Wat ze gemeen hebben is dat het kleine groepen mensen zijn die elkaar kennen en daarom iets voor elkaar over hebben. Dunbar heeft daar onderzoek naar gedaan. Zijn conclusie is dat mensen in staat zijn tot het aangaan van betekenisvolle relaties met maximaal 150 mensen. Een stam, of een (ge)meent(e) dus. Of een kibbuts of een commune. Als het groter wordt dan wordt het anders, dan wordt het een markt. Tegenwoordig halen we zelfs alle dingen die we vroeger van de meent haalden (zoals ons voedsel) van de markt, de supermarkt. Niks geen zorgen voor elkaar op de supermarkt, gewoon de laagste prijs wint.

Mijn pelgrimage is mijn onderzoeksproject. En een deel van mijn onderzoeksmethode is de participatieve observatie. Ik ben dus ook maar eens lid geworden van zo’n lokale munt. Zo’n systeem heet Local Exchange Trade System (LETS). In Amsterdam ken ik er twee: Noppes en Pebbles. Noppes is trouwens ooit als eerste LETS in Nederland geintroduceerd door STRO (toen nog Aktie Strohalm geheten). Mijn conclusie na jaren lidmaatschap was: het is gewoon een markteconomie, maar hij werkt anders omdat hij zo klein is dat mensen elkaar kennen. Interessant is trouwens dat Noppes in de hoogtijdagen wel 1000 leden had. Waarvan er dan weer maximaal zo’n 200 man actief waren. Dat dan weer wel, ook Noppes bleef effectief binnen Dunbar’s grens. En nog wat: aanvankelijk werd gedacht dat het beslissende ontwerpelement van een LETS is dat het een munteenheid zonder rente is. Wat aan die redenering allemaal niet klopt zal ik later nog eens uitleggen.

Wat ik die lokaal georienteerde mensen probeer wijs te maken wordt briljant verwoord door Thomas Thwaites met zijn toaster project. Probeer het maar eens, in kleine groepen ons huidige welvaartsniveau voor elkaar krijgen. Kansloos dus. Als we onze huidige manier van leven op een duurzame manier willen vormgeven dan kan dat alleen als we mondiaal samenwerken. Ik geloof helemaal niet in kleine groepjes. Maar hoe gaan dat nou doen? Als ik dit bedenk heb ik al moeite om de goede vraag te stellen. Ik doe een poging: Hoe brengen we de meent voorbij Dunbar’s number? Kunnen we met 7 miljard mensen onze planeet als een meent beheren? Of is dit gezien Dunbar een contradictio in terminis? Moet ik misschien een andere vraag stellen? Is het daarom een pelgrimage? Dat einddoel is gelukkig niet belangrijk, het is al heel mooi als ik de goede vraag weet te formuleren.

eerste publicatie: nieuwe mensaberichten 073, mrt 2020

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

*

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.